Het domein van de jeugd

Het domein van de jeugd

Panoramische roman over The Sixties, verkrijgbaar vanaf april 2012, waarin de meer persoonlijke belevenissen vanuit het perspectief van de hoofdfiguur Thomas Termeer worden afgewisseld met hoofdstukken van een alwetende verteller dan wel personen uit zijn directe omgeving. Hier een eerder op deze site gepubliceerd fragment.

In statu nascendi 

     2.0  Met kind

Het jongetje Thomas was in die zin op een goed moment gekomen dat de relatie tussen Jan en Marthe sleets dreigde te worden met voor Marthe depressieve gevolgen, hoewel dat woord in hun kringen niet werd gebruikt. Marthe dreigde meer en meer te worden opgeslokt door een leegte die haar, inderdaad, voorkwam als een zwart gat dat haar steeds verder de duisternis inzoog en waar geen terugweg uit mogelijk bleek. Ze had wel eens gedacht aan de komst van een kind en de mogelijke verbetering die zo’n wezentje haar bestaan kon geven, maar de angst voor de groeiende vrucht in haar had diezelfde gedachte altijd weer opzij gedrukt. Tot ze zover in het koude donkere slagersrijk was afgedaald, met haar eigen Jan als poortwachter, dat haar angst voor een kind grotendeels werd overschaduwd door andere onbestemde gevoelens van narigheid.
Op dat moment stroomden de spermatozoïdentroepen van Jan Termeer in dolle vaart richting de ontvankelijke eicel die Marthes lichaam had laten ovuleren. Dit keer viel er niet meer aan een bevruchting te ontkomen en zou er een gezonde jongen in Marthe gaan groeien.
Nu heeft de negen maanden durende periode van de zwangerschap een metaforisch karakter en geeft zij in algemene zin goed aan hoe de verhoudingen liggen: de moeder draagt het kind en voelt het in zich groeien terwijl de vader vanbuiten en op een afstand toekijkt, maar deze geschiedenis is er één waarop dat stempel in het bijzonder gedrukt kan worden.

Wilde Jan gedurende de eerste maanden, nadat door de huisarts was vastgesteld dat zijn vrouw een kind zou krijgen, nog graag van Marthes lichaam profiteren – misschien zelfs met in het achterhoofd de gedachte de historische gebeurtenis keer op keer te vieren –, toen hij bij zijn vrouw een steeds grotere tegenzin bespeurde de liefde te bedrijven en de afstand tussen hen ook fysiek groter werd door haar alsmaar toenemende buikomvang, kon hij er vrede mee hebben haar slechts hoogstzelden te penetreren om haar voor de rest alleen met zijn hand te bestasten en te genieten van haar zwellende delen… Bij het ingaan van Marthes laatste twee maanden, waarbij hij haar buik associeerde met de loop van de Duitse houwitser Dikke Bertha, was de lust bij Jan nagenoeg verdwenen. Alleen met een borrel op had hij zin in zijn vrouw die, om al te veel problemen in zo’n situatie te voorkomen, hem liet begaan… Het moeten afzien van de vleselijke genoegens bij zijn vrouw ging Jan gemakkelijker af dan hij had gedacht en hij richtte zijn aandacht met een zekere genoegdoening op de dingen die buiten gebeurden. Een tendens die zich voortzette nadat de jongen eenmaal ter wereld was gekomen en het bestaan van het kleine mormel een aanzienlijk deel van hun leven vulde. ’t Leek wel of er, sinds hij die jongen had gemaakt, in de grote mensenwereld steeds dollere zaken hun aandacht opeisten.
Zo had hij in de krant gelezen dat ze gedurende Marthes voorlaatste zwangerschapsmaand in Egypte waren begonnen met de bouw van de reusachtige Aswandam, een project dat de menselijke verbeelding te boven ging en tot doel had de onregelmatige overstromingen van de Nijl te controleren, bovendien scheen men enorm veel elektriciteit met die dam te kunnen winnen… In diezelfde maand – geboorte en dood hielden elkaar in evenwicht – stierven de uitmuntende wielrenner Fausto Coppi en de Franse schrijver Albert Camus. Hij had wel eens een boek van de Nobelprijswinnaar van de man uit de bibliotheek gehaald maar de in zijn ogen zwartgallige auteur vermocht hem niet te boeien. Dan was er natuurlijk tegelijkertijd met de geboorte van zijn jongen die van Prins Andrew te Londen… Hij was die Engelsen toch maar mooi enkele uren de baas geweest… Tegen de tijd dat Thomas twee maanden werd begon een stelletje langharigen met het uitzenden van moderne popmuziek vanaf een boot op de Noordzee; Radio Veronica noemde het volk zich… Muziek van niks, aldus Jan, maar hij wist dat veel jongelieden, ook in Surventoveen en omgeving, zelfs de gereformeerde dochters van Fettes, er dol op waren. In diezelfde maand april viel op de radio te beluisteren hoe de Tiros 1, de eerste meteorologische satelliet werd gelanceerd, eigenlijk een opwarmertje voor wat in het jaar daarna op het gebied van de ruimtevaart zou gebeuren en hem, Jan Termeer, ondanks het geldverslindende karakter van het gereis door de hemel, wist te boeien. Hoe je het nou ook wendde of keerde, het was ontzettend knap dat de mens op een dag naar de maan kon vliegen – en dat scheen het komende decennium te zullen gebeuren zoals de Amerikaanse president John F. Kennedy een jaar later officieel afkondigde – en of ze daar nou leven aantroffen of niet, als ze eenmaal naar de maan waren gevlogen en er hadden rondgekeken was er meer mogelijk… Het was jammer dat hij zijn enthousiasme nog niet met zijn jongen kon delen, maar dat kwam later wel… Dan zou hij de jongen vertellen hoe Joeri Gagarin in zijn Vostok 1 de eerste mens in de ruimte was, hoe de Amerikanen naarstig trachtten de Russen bij te houden in de ruimtewedloop met hun Mercury-raketten maar pas waarlijk van betekenis werden met de introductie van het Apollo-programma…
Ach, die eerste maanden, zeg maar rustig jaren kon je niet zoveel doen met zo’n jong. Je speelde wat met hem, liet zijn kleine handje in jouw vinger knijpen, je gaf hem een keer de fles, streelde zijn koppie of z’n beentjes, altijd lekker zacht, je gooide hem een stukje in de lucht en ving hem weer op waarbij het kind kirrende geluiden slaakte en je ging natuurlijk, al dan niet in gezelschap van moeder de vrouw en schoonouders met hem uit wandelen. Eerst in de wandelwagen maar weldra kon het joch zelf lopen… Toegegeven, dat ging sneller dan hij had verwacht. Wie weet stond de jongen ook eerder achter de toonbank om hem te helpen… Want dat was een feit: hij had een opvolger!
Toch merkte Jan evenzeer op dat de komst van de jongen het leven van hem en zijn vrouw had veranderd. Ze deelden dan weliswaar gedrieën of in gezelschap van zijn schoonouders de nodige tijd, maar hij en Marthe deden gezamenlijk minder dan voorheen. Eerlijk gezegd kwam hem dat niet eens zo slecht uit. Hij had altijd een zekere vrijheid voorgestaan omdat hij van mening was dat je als man niet het poppetje van je vrouw moest worden. Er af en toe alleen of (voor hem slechts een enkele keer) in gezelschap van andere mannen op uittrekken oordeelde hij een gezonde zaak. Die vrijheid had hij niet eens hoeven te bevechten want Marthe verschafte ze hem met milde hand. Nu er eenmaal een kind in hun midden was verschenen, kon hij met een grotere vanzelfsprekendheid tijd voor zichzelf opeisen, zonder dat zoiets hem van de kant van Marthe op enig protest kwam te staan. Zij toonde zich uiterst gelukkig met hun kind en antwoordde altijd ‘Ja, dat is goed’ wanneer hij aankondigde een stukje te gaan lopen of anderszins zonder haar enige uren dan wel een dagdeel wenste door te brengen.
Zo zien we Jan enkele maanden na de geboorte van Thomas de bus nemen naar Cinema Modern te Drachten waar The third man draait. Hij heeft die film van Carol Reed naar de roman van Graham Greene ook al eens met Marthe in de vijftiger jaren gezien, maar zij vond hem niet zo bijzonder; Jan wel. Nu de film opnieuw in roulatie is gebracht, wil hij zich de kans niet laten ontgaan om het spannende verhaal dat hem indertijd bijzonder heeft geïntrigeerd nog eens te bekijken… Hij koopt een kaartje, spreekt licht flirtende woorden tegen de caissière en neemt in de zaal plaats naast twee blonde vrouwen, zussen kennelijk. Hij biedt ze een pepermuntje aan en vertelt van zijn eerdere ervaring, niet zonder melding te maken van de prachtige muziek die de beelden begeleiden Dan dooft het licht… Na afloop van de film nodigt hij de dames naast zich uit om iets met hem te gaan drinken. Ze accepteren zijn aanbod en vertellen hem in een café bij het station dat ze inderdaad zussen zijn. Een dartel halfuurtje dat plots wordt verbroken als de laatste bus naar Surventoveen op het punt staat te vertrekken.
‘En…’ vraagt Marthe als haar man haar bij thuiskomst wat erg aanhalig begroet,  ‘Net zo mooi als de eerste keer?’
‘Ja, een verdraaid mooie film… Zelfs nog mooier dan de eerste keer.’

‘Alles goed met de jongen?’
‘Ja, die heeft sinds jouw vertrek heerlijk liggen slapen.’

Marthe had die avond wel vijf keer bij haar slapende zoon gekeken, soms alleen maar met de deur op een kier om te constateren dat hij rustig sliep, maar twee keer was ze langer bij hem gebleven. Voorzichtig plaatste ze een stoel voor zijn ledikant en ging zitten kijken hoe het jongetje bewoog, aan zijn duimpje zoog, zuchtende en andere kleinmenselijke geluiden maakte. Ze genoot. Daar kon geen film tegenop! Maar soms lag haar Thomas zo roerloos stil in zijn bedje dat haar de angst bekroop dat hij niet meer ademde, niet meer verder zou ademen. Dan sloot ze haar ogen en sprak zichzelf vermanend toe dat ze rustig moest blijven, dat er niets aan de hand was, dat haar kind even wat dieper sliep en over niet al te lange tijd wel weer een vertrouwd teken van het gelukzalige lot dat haar deelachtig was geworden zou tonen. Meestal wist ze zich te bedwingen maar een enkele keer raakte ze hem kort aan wachtende op een reactie van het kind, en een heel enkele keer nam ze haar slapende kind uit de wieg, drukte het tegen zich aan, kuste het en dankte god en alle andere goden op de wereld dat hij zijn oogjes naar haar opsloeg of zijn knuistje reflexmatig opende en weer sloot.
Dat de komst van dit kind voor Marthe een omslag in positieve zin betekende die ze nimmer voor mogelijk had gehouden, was iets waar ze zich keer op keer over verbaasde. De angst voor een kind die haar jarenlang obsessief had beziggehouden, had onverwacht plaatsgemaakt voor een tomeloze vreugde die haar deed besluiten dat al het andere in de wereld slechts een afspiegeling kon zijn van wat haar was overkomen. Het was dat de gynaecoloog van het ziekenhuis te Drachten, de heer Buitenzorg, haar duidelijk had gemaakt dat het gezien de zwaarte van de operatie in samenhang met haar leeftijd niet wenselijk was dat mevrouw Termeer nog een tweede kind zou krijgen, anders had ze er geen enkel probleem mee gehad zich volledig op het baren van kinderen te richten… Nu dat feitelijk onmogelijk was bleek eens te meer welk een ongebreideld geluk haar ten deel was gevallen. Het maakte haar niet meer uit dat ze in een koude slagerij moest leven, dat haar man, die zich weliswaar een trotse vader toonde, sjanste met zijn vrouwelijke clientèle, dat hij er af toe alleen op uittrok en god mocht weten wat uitvrat, en ook aan zijn vleselijke lusten jegens haar kwam ze tegemoet. Want zij had nu een kind!
Toen er weer eens een luidsprekerwagen door het dorp reed, stelde Marthe zich voor dat die wagen ditmaal geen kermis, wielerronde, circus, muziekfestival of feestweek in een naburig dorp aankondigde, maar repte van haar uitzinnige vreugde. Via de twee, soms vier grote luidsprekers op het dak van de auto hoorde ze de man in de wagen haar eigen jubelstemming over dorp en ommelanden verkondigen… Tot Jan haar ontnuchterde door haar te vertellen dat dit weekeinde in Drogeham de jaarlijkse feestweek begon.
In al dit geluk en de toewijding tot haar kind school ook een nadeel, al zag Marthe dit niet en kwam Jan, die zelf evenzeer een plezierig tijdverdrijf in de jongen vond, in eerste instantie niet verder dan te stellen dat zij Thomas wat verwende. Hij constateerde, dat ze zich in vergelijking tot de tijd dat ze nog samen waren, uiteraard veel meer met het kind dan met andere zaken bezighield. Het verschafte hem meer de mogelijkheid zijn eigen gang te gaan zonder dat hij al te zeer door zijn vrouw op de vingers werd gekeken, al moest hij toegeven dat zij die neiging redelijk goed in bedwang hield. Maar toen de overdadige moederliefde van zijn vrouw voor hun zoon, hem al dan niet mede onder de aandacht gebracht door opmerkingen van anderen, al te buitensporige vormen ging aannemen en hem zelfs lichtelijk ging irriteren, aarzelde hij niet Tineke Versluis als hulp in de huishouding aan te stellen toen die gelegenheid zich voordeed. Zij zou taken van zijn vrouw kunnen overnemen en Marthe zou zich weer, aan zijn zijde, in de winkel kunnen vertonen. En hoewel Marthe enige tijd tegensputterde bezweek ze uiteindelijk voor zijn aandringen en ging ermee akkoord andere dan louter de moederlijke taken te vervullen.

2.1  Twee jaar  1962

Een jongetje in een stoeltje achter een gecapitonneerd voetenbankje. ‘Ge-ca-pi-ton-neerd,’ zegt opa hem voor, maar hij komt niet verder dan ‘gù-ka-pi-ton-neet,’ of hooguit ‘-neewt’ als het om de slotklank gaat in de veronderstelling dat het de naam voor het meubelstuk is. Op dat voetenbankje staat een vierkante taart waarop twee brandende kaarsjes prijken. Het jongetje leunt voorover om de kaarsjes uit te blazen. Grootvader houdt hem angstvallig vast, bang als hij is dat het jarige jongetje met zijn gezicht in de kaarsjes valt. Grootvader die altijd zo zorgzaam is terwijl grootmoeder glimlachend over de schouder van de jarige meekijkt. Dat jarige jongetje ben ik, Thomas. Enige weken later krijg ik de door opa gemaakte foto’s te zien. Glunderend kijk ik naar mezelf. Mooi! Er is er nog eentje waarop ik en mijn cadeaus staan: een bromtol, een muziekdoos, een zacht aanvoelend paard en een bos bloemen met een kaartje eraan. Opa laat ook de andere foto’s van het rolletje zien: die van oma’s verjaardag waar ik haar bloemen in een vaas geef, en een waarop ik tussen opa en oma de krant lees. Er zijn ook twee gekke foto’s bij: een waarop ik met mijn handen in de lucht omhoog kijk; die heeft moeder genomen vanuit het slaapkamerraam terwijl ik me beneden op het pad tussen ons huis en de bakkerij van Cuypers bevind. Het pad lijkt heel groot en ik heel klein. En dan is er een waarin ik in een grote korf van vader zit. Daar kruip ik vaker in. Als ik het deksel dichtklap kan niemand mij zien. Angstig is het niet want de korf is van riet gemaakt en ik kan tussen kieren van de gevlochten stengels naar buiten kijken… Men weet niet altijd dat ik in de korf zit. En zo kan ik dingen zien die ik anders niet zie. Vader die zijn hand onder moeders rokken steekt en zegt: ‘Hmm, lekker zacht.’ Of Tineke die neuriënd voorbij loopt terwijl haar rok en werkschort langs de korf strijken. Zou ze echt niet weten dat ik erin zit, vraag ik me af of doet ze maar alsof? Ik blijf soms heel lang in mijn aangename kooi zitten tot iemand mij roept. Op de foto heb ik het deksel net weer omhoog gedaan en probeer ik uit de korf te klauteren. Tot slot nog enkele foto’s van opa’s eigen verjaardag (8 maart). Hij heeft van mij een door een echte fotograaf gemaakte foto gekregen. Ik sta er lachend op in mijn nieuwe matrozenpak. Naast mij zit Beer. Beer, die een beetje stout, een heel ander kant opkijkt…
We zijn veel in Dachten. Drachten verbetert iedereen me, maar het lukt me maar niet die r uit te spreken. Verder dan Dlachten kom ik niet. Moeder zegt dat ik me geen zorgen moet maken; op een dag zal ook ik in staat zijn die r te laten rollen… Ik vind het fijn bij opa en oma. Ik heb er mijn eigen speelgoed, al vind ik het net zo fijn om met de spullen uit oma’s aanrechtkastje te spelen. Soms haal ik bijna alles uit dat kastje onder het zwart-witte (net als het bad) aanrechtblad. ‘Granito’ (gra-ni-to), zegt opa. De potten en pannen zijn nu eens huizen of auto’s of treinen, soms zelfs vliegtuigen dan weer louter omhulsels waar zand, water of wat dan ook in moet en daarna er weer uit. Soms wel honderd keer. Glaswerk of bestek kunnen dienst doen als mensen maar ook als trommelstokken, gereedschap, zwaarden, muziekinstrumenten… Wat je maar wilt. Dan moet ik plassen. Ik poep en plas al weer enige tijd op een pot. Dat vinden de mensen om me heen flink. Ik word ervoor beloond met snoep of in ieder geval een compliment Voorheen deed ik alles in de luier. Dat ging soms stinken en voelde naar. Dit is beter, vind ik zelf ook, het is een kwestie van kunnen: eerst kon ik het gewoon niet. In feite net zoiets als op de kop staan. Zo noemt opa het tenminste wanneer ik mij voorover buig, mijn hoofd tegen de grond plaats en door mijn benen naar de wereld kijk. ‘Thomas ziet de wereld op z’n kop,’ zegt opa dan. We moeten er samen om lachen, en ook oma en moeder lachen mee.
Dat voorjaar geniet ik voor het eerst van sneeuw. Rondom de slagerij is alle grond bedekt met een wit kleed. Hoewel het koud aanvoelt vind ik het schitterend spul. Je kunt ermee spelen als zand maar het blijft plakken zodat je er beter ballen of poppetjes van kunt maken. In een wollen broek, laarzen en een door moeder gebreide dikke trui ben ik er uren mee in de weer. Mijn handen die eerst vervelend koud aanvoelen gaan naar verloop van tijd aangenaam tintelen totdat de koude uiteindelijk weer terugkeert en ik hongerig naar binnen ga. Zoals de dwarrelende witte pluisjes onverwacht uit de hemel neerdalen en de wereld dat heldere aanzien geven, zo plotseling verdwijnt de prachtige witte deken die de wereld heeft toegedekt. ‘Sneeuw smelt,’ zeggen de grote mensen. ‘Dat doet de zon.’ Die er vervolgens voor zorgt dat het ‘lente’ wordt. Daar waar Thomas enkele weken geleden nog de sneeuw deed samenklonteren tot huizen, kastelen, mensen en dieren is hij nu in de weer met een bal. De aarde is nu weer donker, hier en daar komen sprietjes van jonge bloemen in moeders tuin naar boven. Daar mag ik niet voetballen. Zo noemt Johan het balspel met de voeten dat hij mij wil leren. Van hem heb ik de bal gekregen die soms niettemin over de jonge sprietjes heen rolt… Een bal is fijn als er iemand is naar wie je de bal kunt schoppen, gooien of rollen, maar Thomas is vaak alleen en dan laat hij de bal liggen. Ik klim op een stapel stenen die tegen een van vaders hokken is opgestapeld. Het is alsof ik naar de zon toe klim, want hoe hoger ik kom hoe warmer ik het krijg. Boven gekomen ben ik bang te vallen en durf ik mij niet om te draaien. Gelukkig ziet Johan me. Hij draait me om en zet me op de bovenste stenen. ‘Niet te veel bewegen, hoor!’zegt hij, ‘dan kun je vallen.’ Hij roept moeder die aan komt lopen met het fototoestel en een foto van mij maakt boven op de stenen… Later speel ik met de boot die ik van Tineke heb gekregen. Ik vaar ermee in een teil. De boot maakt lange reizen en belandt onder water. Hij moet soms ook schoongemaakt worden. De boot is leuk om mee te spelen maar niet zo leuk als de geit die vader rond dezelfde tijd mee naar huis brengt. Geit wordt vastgebonden aan een groot hek dat moeders tuin afsluit en dat geplaatst is om te voorkomen dat Thomas wegloopt. Het lijkt wel of ik mij weer in een grote box bevind. Thomas heeft goed geluisterd naar moeder; hij mag niet alleen achter het hek komen. Dat doet Thomas ook niet, hoewel hij een methode weet om aan de andere kant van het hek te geraken… Hij is erg blij met Geit. Geit die eigenaardig ruikt maar zo zacht aanvoelt en lief mekkert. Thomas vindt het fijn dat Geit nu ook bij hen is. Iedere ochtend is Thomas verheugd dat hij weer naar het lieve beest kan gaan. Totdat Geit op een ochtend is verdwenen. Vader heeft Geit weggedaan, probeert moeder te verklaren. Hij werd te groot om te blijven voeden en ze hadden geen grasveldje voor hem. Eigenlijk zou het dier door vader geslacht worden, maar dat wilden ze Thomas niet aandoen. Daarom heeft vader de geit verkocht aan een boer. Die zal goed op Geit passen. Allemaal onbegrijpelijk voor Thomas. Ik moet huilen. Word getroost en moet weer huilen. Thomas wil naar Geit toe.
Ter afleiding neemt moeder me mee naar Drachten. Daar zijn andere dieren en planten die Geit moeten doen vergeten. Eerst mag ik met oma’s gieter al de planten in de tuin water geven. Dan gaan we naar het park. We nemen brood mee om de eendjes te voeren. Die vinden het geweldig dat we zoveel eten voor hen bij ons hebben. Thomas probeert de witte stukken, al dan niet met korsten, zover mogelijk het water in te gooien, wat niet altijd lukt. Oma houdt me vast, bang als ze is dat ik in het water zal vallen. Even later neemt ze me mee naar de grootste boom uit het park. Ik loop veel rondjes rond de boom, af en toe kijk ik omhoog en vind mezelf dan heel klein tegenover die boom. Even word ik duizelig… Oma grijpt me vast. ’s Middags is Aafje er! Ze heeft een cadeautje voor me bij zich. Een blauw emmertje met een geel hengsel. Ik ben helemaal blij. We gaan weer naar het park. Ditmaal sleep ik Aafje mee naar de grote boom, ook lopen we hand in hand over de brug, wat Thomas het gevoel geeft dat ze niet alleen zijn grote zus is, maar net iets meer. Daarna eten we frites in het centrum. We gaan naast elkaar op groentekistjes zitten en de patatten smaken heerlijk. Terug bij opa en oma kan Aafje niet langer met mij spelen. Met oma ga ik dan zandtaarten bakken. Daartoe gebruik ik Aafjes emmertje met het gele hengsel waar ik erg gehecht aan zal raken. Thomas bakt talloze zandtaarten tot oma vindt dat hij even moet pauzeren. Ze brengt hem ranja, gaat naast hem zitten en praat met Thomas, eindeloos lang. Oma is lief. Die zomer logeren Thomas en zijn vader en moeder wel een week bij zijn grootouders en maken ze met zijn allen dagtochten. Onder andere naar Bakkeveen of Olterterp. Thomas zit bij vader achterop de fiets, duim in de mond. Beer is ook mee. Hij zit bij moeder in de fietstas. Opa weet de mooiste paadjes om langs te fietsten, meestal tussen en onder bomen door. Op bepaalde plekken klinken onze stemmen bijzonder. Opa weet waar. Onverwacht roept hij dan bijvoorbeeld hard: ‘Thomas!’ Waarop iedereen moet lachen. Thomas probeert het ook. Meerdere malen… Geweldig! In Bakkeveen is veel zand. Meer dan ik ooit bij elkaar heb gezien. Maar er is ook veel bos en een grote waterplas…We gaan eerst eten (picknicken). Het valt Thomas op dat iedereen zonnebrillen draagt. Waarom heeft hij niet zo’n bril? We zitten op uitgespreide kleden, ‘plaids’ zegt oma, en eten broodjes. Thomas krijgt limonade en de grote mensen drinken thee of koffie uit thermoskannen (thè-mos-kan). Dan gaat Thomas graven in het zand, taarten bakken, rennen over de gouden vlakte en spelen in de plas. Vader staat naast hem. De middag is zomaar voorbij.
Een volgende keer naar Olterterp. Dat ligt veel dichter bij Drachten dan Bakkeveen. Er is minder zand en ook geen waterplas zoals in Bakkeveen, toch vindt Thomas het er fijn. Om de een of andere reden vindt hij het bos daar zo prettig aanvoelen. Als een warme jas. Het ruikt er ook heerlijk, al bezorgt de geur je prikkelingen in de neus. Thomas heeft nu ook een zonnebril die hem beschermt tegen fel licht. Opa heeft zijn verrekijker meegenomen. Daarmee kun je wat ver is dichtbij zien.. Thomas mag hem ook vasthouden en erdoor kijken. ‘In het midden zit een knop,’ zegt opa, ‘daar kun je aan draaien om goed zicht te krijgen.’ Dat doet Thomas. Eerst is alles grijs, dan ziet hij vage omtrekken en ineens is het bos aan de overkant van de zandvlakte zo dichtbij dat Thomas een hand voor de kijker houdt, om het aan te raken… Wat niet lukt… Hij kan erom lachen en kijkt opnieuw maar nu draait hij zelf aan de kijker… Schitterend! Daarna mag Beer. ‘Voorzichtig, hoor!’ zegt opa, ‘Laat hem niet vallen.’ Wat Thomas vervolgens tegen Beer zegt, die tenslotte stukken kleiner is. Thomas houdt de verrekijker voor Beer vast. We doen ook een middagslaapje. Ik lig tussen vader en moeder, en Beer ligt tussen mij en vader. Beer wil eigenlijk niet slapen. Maar we leggen hem uit dat het beter is, dat hij dan straks weer beter kan spelen. Thomas stopt de duim in zijn mond en droomt weg. Daarna verdwaal ik tussen prikkende takken maar vader vindt mij weer, en klim ik op een afgebroken boomstam waar ik mij aan bezeer en komen we in de regen thuis… ‘Hoeven de bloemen en plantjes vandaag geen water,’ zegt oma.
Ook in moeders tuin ben ik tegenwoordig meer te vinden. In broekpak geeft Thomas de bloemen en planten water en ruikt aan bepaalde exemplaren zoals hij moeder en zijn grootouders heeft zien doen. Vader niet. Thomas snapt vader wel een beetje want er zijn maar een paar bloemen die lekker ruiken. Andere doen hem niezen… Toch houdt hij van moeders tuin die eigenlijk in twee stukken te verdelen valt. In een eerste gedeelte, ruwweg tot de mesthoop, voelt Thomas zich het beste thuis. Daar speelt hij met Beer en zijn speelgoed. Hij heeft nu ook een kruiwagen waar hij veel plezier aan beleeft. In dat gedeelte van de tuin staat naast de ingang van het eerste hok een boom. Thomas kan in de boom klimmen en op een tak gaan zitten. In deze schuur staan de fietsen van vader en moeder en soms die van anderen, Thomas’ speelgoed voor buiten, en helemaal achterin een enorme stapel turf die door vader wordt gebruikt om droge worst te maken. Achter dat gedeelte, ongeveer waar de mesthoop begint, volgt nog een schuur, waartegen het tweede gedeelte van moeders tuin ligt. Hier staan andere bloemen en planten dan in het voorste gedeelte. Het is er lichter omdat er slecht één muur is die maar voor een beetje schaduw zorgt. Dat altijd weer geheimzinnige laatste stuk van deze tuin. Daar waar de wereld lijkt te beginnen die ik niet ken.

Unknown3